Museumgedichten

Virgine Demont-Breton  Het water in!

De Zee

zijn handen en tanden te jong
voor het verzet tegen de kilte
van de zee en tegen moeder
die hem nog jarenlang zal
overtroeven in kracht

een jochie zonder macht
gespierd, maar nog een kind
hij wil niet, maar hij moet
gesmoord smeken om ver
te blijven van de waterlijn

was hij als broertje klein
dan zou hij hoog en droog
op moeders arm zich veilig
weten voor het weidse
van de onmetelijke zee

hij vecht en wil niet mee
zijn hak nog in het zand
door woedetranen blind
dicht tegen moeders rok
waaraan hij houvast vindt

Wim Roelofs  Hollands landschap (Het Gein) ca.1883

een mistige rust

dauw als regen die naar boven wil
grijsgroen gebladerte
onzichtbare stelen van lelies
klampen zich vast in de modder
snijscherp riet, water dat
dieren spiegelt en laat drinken
een wolkenlucht die blauw
geen uitzicht gunt op
struiken en gras, maar
gaten open laat voor licht
om het wit van de koeien
aaibaar te maken

stiller kan kleur niet zijn
in dit paradijs van de moeders
van de moeders van de moeders
– en verder in tijd terug –
van de moeders van
koeien van nu

Jan Hendrik Weissenbruch  Te Noorden bij Nieuwkoop 1901

Wind mee

ik zie ze op hun rug
de vader en de zoon
-althans, dat denk ik-
starend over de plassen
meezeilend met de zeilen
alles is licht en weids

zoniet wat achter hen is
opgesloten in de schaduw
huis, duisternis, brug
die met haar vierkant oog
de spiegel toont van
wat de wind beweegt

ik zou daar willen zitten
met de vader en de zoon
maar de lakens aan de lijn
moeten nog gestreken.