courage
als alles even stilstaat
bij jou, bij anderen
dat ene woord blijft hangen
het lot een vonnis is
wanneer de wachtkamer
je wereld wordt
omdat wat voor je ligt
geen uitzicht heeft
wanneer gedachten sarren
en jouw vertrouwde lijf
een woning wordt met
ongewenste gasten
dan vraag je om veerkracht
en hoop om te vechten
ontsluiten van deuren
en uitweg naar ruimte
opdat er een plaats is
voor moed na wanhoop
voor lucht en leven
gezelligheid
zo kan wellicht het einde
einder worden
horizon
een net vers
het in de aanslag brengen van je racket
de juichbeweging van je bovenlijf
het feilloos raken op de juiste plek:
het is een ware kunst, geen tijdverdrijf
de bal, het slaghout met gespannen snaren
ze zorgen voor een ritmisch samenspel
en met twee heren lijkt het als het ware
op een beschaafd en adellijk duel
maar niet als ík eens hoffelijk wil winnen
dan lijkt de bal meer op een blinde vis
die niet beseft hoe hoog het netwerk is
toch zal ik elke tennismatch beginnen
met hoop, gericht op winst van elke game
zo hoor ik weldra bij de Hall of Fame
rijwielen en wij
een Hollands kind is net ontgroeid
aan moederborst en trappelzak
of weldra stapt hij op zijn fietsje
zwiert en zwenkt op zijn gemak
draait de trappers met een tempo
als speelgoedmolens in de wind
zo trappen wij ook dapper voort
bedreven als een handig kind
we peddelen om rond te kijken
we hijgen ons een heuvel op
in fietsbroek met een zemen kruis
je zuigt een wiel of neemt de kop
we rijden door de drukke steden
bewegen door het vlakke land
langs weiden, bossen, boerderijen
op asfalt, langs de waterkant
de fiets heeft zijn geschiedenis
van heilig moeten tot vermaak
het rijwiel is niet weg te denken
want zonder fiets loopt alles spaak
vergeten wat was
geef antwoord op de vraag die ik niet stel
verzwijg niet meer wat voorgelogen blijft
heimwee naar mij, bij die ander, betreur
dat je verliet en uitgelaten bent
zeg me dat je nooit geweten hebt
gehad, niet weet waar dat voor dient
dat schuldgedoe iets is voor god
niet voor een heiden, niet voor jou
dan zal ik alleen nog vragen
of af en toe de zon aan mag
of de vogels niet doodgaan
of er lachen blijft klinken
dan zal ik weten
hoe leeg ik moet zijn
om vredig mezelf
te vergeten
geluk of wat het ook moge wezen
kort en nonchalant zijn de momenten
waarop het zingt van binnen
en er niets te wensen valt
losse flodders, rafelranden van
tapijt waar ik blijvend aan weef
waar ik zelf ongespiegeld zwijg
gezien en gehoord wil worden
waar de kapper naar vraagt
en de krant van schreeuwt
waarin beloftes in folders
zich stapelen in kleuren
waar de geweven vogels
geen weet van hebben
maar waar binnen de randen
een bleke zon schijnt
op het berijpte veld
waar de verse gier geurt
een buizerd een muis vangt
en wegvliegt boven de bomen
waar een merel zich laat horen
en niets wenst