Home

de regen klettert tegen de ramen

ik draai me nog eens om en om
mijn lichaam rust, mijn hoofd niet;
mijn moeder valt uit bed
ze heeft een rare pyjama aan
die ik niet ken, met rode stippen
waarom ligt ze in mijn bed?

mijn overleden man loopt
door mijn droevig droombeeld
als een bleek verlangen
zijn bruine ogen zijn gebroken
ik ben al jaren met een ander
wat komt hij doen?

ik sta tussen de coulissen
in het donker van de zwarte poten
ik moet op, maar voor welke rol
wie zijn die vreemde spelers
ik heb de tekst nog niet geleerd
hoe red ik me hieruit?

ik heb een vergeten kind
in een doos onder mijn bed
ik hoor geluid van bommen
een onbekende man neemt
mijn bloedend kind uit de doos
waar gaat hij naar toe?

ik ontwaak en moet van alles;
de was doen, een zieke vriend bezoeken
de natte duiven buiten voeren
eitje koken, krant lezen
een gedicht schrijven over
droomdingen die ik niet begrijp

werd ik maar elke dag wakker
om het licht te begroeten
alleen maar tevreden met
alweer een ochtend
waarin de zon opkomt
en de mist optrekt

in den beginne

ze is naakt als zij de appel plukt
ze bijt en ribbelt en bibbert
kijkt naar de slangenhuid
vilt haar verleider en wringt zich
in de huid die niet wil passen
beschaamd verlaat zij de gaard
slaat wat vrouwenmantel om
ook dat kan de kou niet verdrijven

ze gaat op zoek naar warmte
de gloed van een willig vuur
de vacht van vergane dieren
ze wikkelt zich in harig hulsel
met een kleine pin van ivoor
vormt ze haar vondsten tot
draagbare schaamte-loze dracht
ze verzamelt pigment uit de aarde
om haar gewaden kleur te geven
mengsels met eieren en water
urine en bloed

ze beweegt over een hoge loopbrug
luchtig en zelfverzekerd zet ze
de ene voet voor de andere
de knie bij elke stap hoger dan nodig
als een snelle reiger schrijdt zij
tussen de modebewusten door
en denkt aan het kille begin
en de sappige appel